Ontruimingsbescherming huurder overige bedrijfsruimte
Ontruimingsbescherming voor de huurder van “overige bedrijfsruimte” bij beëindiging van de huurovereenkomst.
Let op: dit is een externe bijdrage (met content) van de advocaat. Vragen of opmerkingen? Neem contact met ons op.
In tegenstelling tot huurders van woonruimte en (detailhandel)bedrijfsruimte (artikel 7:290 BW) heeft de huurder van zogenaamde “overige bedrijfsruimte” geen huurbescherming.
Voorbeelden van “overige bedrijfsruimte” zijn kantoorruimte en opslagloodsen.
De huurder van “overige bedrijfsruimte” geniet geen huurbescherming. Door een schriftelijke opzegging met inachtneming van de geldende (contractuele of wettelijke) opzegtermijn eindigt de huurovereenkomst op de dag waartegen is opgezegd. De huurder komt slechts een beroep op de wettelijke ontruimingsbescherming van twee maanden toe (artikel 7:230a BW).
Indien de huurder het gehuurde niet na ommekomst van die twee maanden ontruimingsbescherming wil ontruimen, kan hij de kantonrechter verzoeken om de termijn waarbinnen ontruiming dient plaats te vinden, te verlengen. De huurder dient daartoe uiterlijk binnen twee maanden na het tijdstip waartegen ontruiming door de verhuurder is aangezegd een verzoekschrift in te dienen bij rechter. Dit is een zogenaamde fatale termijn; is de huurder te laat met de indiening van het verzoekschrift, heeft de huurder zijn recht op verlenging verspeeld. Hij zal dan alsnog moeten ontruimen.
Met nadruk wordt opgemerkt, dat de huurder geen verlenging van de huurovereenkomst kan vragen, want die is immers ten gevolge van de opzegging reeds geëindigd. Het gaat dus slechts om een verlenging van de termijn waarbinnen ontruiming moet plaatsvinden. De huurder is gedurende deze periode dan ook geen huurprijs aan de verhuurder verschuldigd, maar een “redelijke vergoeding” (vrijwel altijd gelijk aan de laatst geldende maandelijkse huurprijs).
De indiening van het verzoek tot verlenging schorst de verplichting van de huurder om tot ontruiming over te gaan, totdat door de rechter op het verzoek is beslist. Bij zijn beslissing weegt de rechter de belangen van de huurder tegen die van de verhuurder af. Bij die belangenafweging gaan in beginsel de belangen van de verhuurder voor. Alleen indien de rechter van oordeel is dat de belangen van de huurder door de ontruiming ernstiger worden geschaad dan de belangen van de verhuurder, wijst de rechter het verzoek toe. Bij de belangenafweging kunnen alle mogelijke feiten en omstandigheden aan de orde komen.
De huurder komt geen ontruimingsbescherming toe indien hij zelf de huur heeft opgezegd of uitdrukkelijk in de beëindiging heeft toegestemd, of door de rechter veroordeeld is wegens niet-nakoming van zijn verplichtingen.
Indien de rechter van mening is dat er grond voor ontruimingsbescherming is, verlengt de rechter de termijn waarbinnen ontruimd zal moeten worden door de gewezen huurder. Deze verlenging kan worden uitgesproken voor maximaal een jaar en dit kan weer maximaal drie keer. Een tweede en (zeker) een derde verlenging komen in de praktijk echter niet vaak voor.
Indien de rechter tot afwijzing van het verzoek tot verlening overgaat stelt hij ook meteen de datum van ontruiming vast. Tegen die uitspraak kan niet in beroep worden gekomen.
Let op: dit is een externe bijdrage (met content) van de advocaat. Vragen of opmerkingen? Neem contact met ons op.
Een adviseur spreken?
Maak eenvoudig een afspraak voor een gratis en vrijblijvend kennismakingsgesprek.Afspraak maken